Zomer in Oranjewoud

Voor de meeste musea is de zomer een noodzakelijk kwaad, een soort nietstijd die op de een of andere manier moet worden opgevuld tot we in september weer serieus aan de slag gaan. Want de directeur kan dan wel met vakantie zijn en de kunstenaars ook, het museum blijft open en dat handjevol argeloze bezoekers dat om vakantieredenen toch in de buurt is en dat als het regent besluit om eens binnen te gaan kijken, moet toch nog enige waar voor hun geld krijgen. En dus wordt er geput uit de collectie. Er worden wat klassiekers afgestoft en voor het geheel wordt een passende titel gezocht, vaak iets met ‘hoogtepunten’, want het moet een beetje aansluiten bij de vakantiebeleving.
Ook Museum Belvedère ontkomt er niet aan. Onder de titel GeGeven wordt in twee delen (deel I tot 1 juli, deel twee van 5 juli tot 26 augustus) een impressie gegeven van ‘accenten binnen de collectie’, zoals Han Steenbruggen het op de website noemt. Om die tot hun recht te laten komen zijn voor deze gelegenheid in de grote zaal de losse wanden niet alleen haaks op, maar ook parallel aan de buitenmuren geplaatst, waardoor een aantal open ruimtes ontstaat, die ieder thematisch worden ingevuld. Zo is er aandacht voor het constructivisme, voor landschappen, mens- en dierfiguren, die soms weer worden onderverdeeld in subcategorieën, zoals zelfportretten en ateliergezichten.
Op papier mag het misschien een weinig spectaculair concept lijken, in de praktijk blijkt het een verrassend levendige presentatie op te leveren, die je bijna doet vergeten dat je vrijwel alle werken al eerder hebt gezien. Heden en verleden, abstractie en figuratie, lokale en nationale kunst zijn hier bijeengebracht in één ruimte zonder dat het ook maar een moment een rommelige indruk maakt en in zijn diversiteit is het ook een zelfportret van Museum Belvedère geworden.
De aantrekkelijkheid van deze presentatie roept echter ook enkele vragen op, met name over de relatie tussen de tentoonstellingen en de vaste collectie. In eerste opzet was Belvedère een museum met een duidelijk tweedeling: een grote zaal voor tentoonstellingen, en twaalf kabinetten voor de vaste collectie. De tentoonstelling Reshuffle van eind 2008 was de eerste poging van Han Steenbruggen, toen net aangetreden als opvolger van Thom Mercuur, om het statische karakter van de rechterhelft van het museum te doorbreken. Reshuffle was niet bedoeld als een afgeronde tentoonstelling, schreef hij in het eerste nummer van het nieuwe museummagazine MB, maar eerder ‘een zoektocht naar samenhang en nieuwe mogelijkheden’.
In de jaren daarna heeft Museum Belvedère zich verbreed van een Fries museum tot een noordelijk museum, met een Friese signatuur, en van een onderkomen voor de collectie van Thom Mercuur tot een actief platform voor moderne en hedendaagse kunst in Noord-Nederland, waarin niet alleen plaats was voor de lokale klassieken, maar dat ook trachtte een beeld te geven van er nu in de noordelijke provincies aan kunst wordt gemaakt. De samenwerking met galeries in Groningen en Friesland, aanvankelijk door velen met enige argwaan bekeken, bleek een vernieuwend concept dat een aantal traditionele ideeën over de functie van het museum doorkruiste. Belvedère toonde niet alleen noordelijke kunstenaars die een (semi-)klassieke status hadden bereikt en dus in zekere zin al ‘museaal’ waren geworden, maar bood ook onderdak aan kunstenaars uit het lokale galeriecircuit. De stimulerende werking die daarvan uitging in de noordelijke kunstwereld kan moeilijk worden overschat, maar riep ook twijfels op. Er ontstond een soort symbiotische relatie tussen het museum en de galeries, waarbij het, in ieder geval voor de buitenstaander, niet altijd meer duidelijk was of het museum een keuze maakte uit wat de galeries te koop aanboden, of dat de galeries verkochten wat het museum exposeerde. Of het lag aan de selectiecriteria van het museum of dat er in het noordelijk galeriebestel sprake is van een zekere eenvormigheid in het aanbod, het was in deze tijd dat er een beeld ontstond van een typische ‘Belvedère-kunst’, een oriëntatie op een relatief smal segment in het noordelijk kunstaanbod. Naarmate het SOLO-project, waarbij galeries, kunsthandels, bedrijven of particulieren als sponsor konden optreden voor een kabinetspresentatie, langer duurde, ging je steeds vaker afvragen of het gelijktijdig of opeenvolgend exposeren van kunstenaars als Leen Kaldenberg, Anke Roder, Hans Boer, Jan Roos, om maar enkelen te noemen, niet eerder afbreuk deed aan het werk van de kunstenaars in kwestie in plaats van het te versterken, simpelweg omdat ze allemaal qua sfeer wel erg dicht bij elkaar lagen. Het avontuur leek te verdwijnen in Museum Belvedère; wat bleef was een verzameling redelijk voorspelbare variaties op een thema.
Misschien is het daarom dat Gegeven I opeens weer een weldadig gevoel van afwisseling biedt en je nieuwsgierig maakt naar wat er om elke volgende hoek te zien is. De usual suspects zijn er wel, maar ze domineren niet meer, en er is nog zoveel meer te zien: de eigenzinnige keuzes van Thom Mercuur, de buitenstaanders, de kleine klassieken. En dat alles samengebracht in een ogenschijnlijk simpel tentoonstellingsconcept dat er echter wel voor zorgt dat bekende werken in een nieuwe context ook een nieuwe frisheid lijken te krijgen.
In het gastenboek ventileerden bezoekers met enige regelmaat hun ergernis als ze naar eigen zeggen speciaal naar Heerenveen zijn gereisd om Jan Mankes te zien, of Sjoerd de Vries, om vervolgens tot de ontdekking te komen dat hun helden tijdelijk het veld hebben moeten ruimen voor andere zaken. Maar nu zijn ze er weer, niet in een obligaat Mankes-kabinet of een permanent Benner-hoekje, maar als onderdeel van een boeiende totaalpresentatie en onwillekeurig vraag je je af of dit ook voor de toekomst geen goede manier zou kunnen zijn om de vaste collectie te blijven tonen. Ook als we allemaal terug zijn van vakantie.
Op 5 juli opent Gegeven II. Ik ben heel benieuwd .