Wat kost een Altink, en andere precaire kwesties (2)
Aangeboden: Jan Altink (1885-1971), Boerenlandweg met op achtergrond een boerderij, olieverf op doek, gesigneerd en gedateerd rechtsonder.
Geen slecht schilderij, zou je zo zeggen. Oogt goed, ‘zit mooi in de kleur’, zoals dat heet. Persoonlijk zou ik het een stuk liever boven de bank hangen dan, noem maar wat, drie Jannes de Vriezen, maar dat terzijde. Maar toch klopt er iets niet. Bij vluchtige beschouwing ben je misschien geneigd het ergens in de twintiger jaren te plaatsen, maar dan lees je de datering, ‘1952’. En dat is vreemd, want het lijkt toch een typische vroege Altink. Hoewel, denk je dan, misschien is het wel iets té typisch. Het wekt een beetje de indruk alsof al die kenmerkende elementen hier bewust zijn samengebracht in één doek: de hoge horizon, het kronkelende landweggetje (dat, zoals beginnende kunsthistorici ons tot het eind der tijden blijven meedelen, ‘diepte suggereert’), het boerderijtje in de verte, de koolzaadvelden, de paarse lucht. Het is er allemaal, Altinker kan het bijna niet, en daarmee lijkt het bijna een soort genrestuk te zijn geworden. Het biedt precies datgene wat je van een Altink verwacht. Maar, als je wat langer kijkt, ook niet veel meer. Want waar in zijn beste werk zijn verbeelding een figuur of een landschap op miraculeuze wijze in vorm en kleur kan transformeren tot iets heel nieuws en oorspronkelijks, blijft dit toch een wat voorspelbaar tafereel, waarin alles deugt en klopt, maar waarin weinig meer terug te vinden is van de energie en de geestdrift die bijna voelbaar is in de beste Ploegwerken. Het is eigenlijk een soort schilderkunstig anachronisme: meer dan een kwart eeuw na wat de ‘hoogtijdagen’ zijn gaan heten grijpt Altink, na jaren waarin hij steeds behoudender was gaan schilderen, plotseling terug op de beproefde ingrediënten van zijn beste dagen. Niet, mogen we aannemen, omdat de Sturm und Drang van de jaren twintig was teruggekeerd, maar eerder het tegenovergestelde. Hij was het kwijtgeraakt.
In de film die de stichting Beeldlijn ooit maakte over Siep van den Berg vertelt deze hoe hij als beginnend kunstenaar bezoek kreeg van zijn leermeester, Jan Altink. Deze was niet bijster gecharmeerd van zijn werk, maar hij voegde eraan toe: ‘Ik kan wel zien dat je erin gelooft!’ ‘Maar meneer Altink,’ zei Siep, ‘U gelooft toch ook in uw eigen werk?’ ‘Nee’, antwoordde Altink, ‘ik geloof niet meer in mijn eigen werk, al zeker tien jaar niet meer.’ Het is natuurlijk een apocrief verhaal, maar wat een tragiek gaat er schuil in zo’n enkele opmerking. De oude kunstenaar die in zijn beste jaren indrukwekkend werk heeft gemaakt, maar die weet dat hij dat niveau nu niet meer haalt en ook nooit meer zal halen. Maar hij blijft wel schilderen, met de vaardigheid die hij in de loop van al die jaren heeft opgebouwd en en daarom maakt hij ook zelden slechte schilderijen. Maar het hemelbestormende, de jeugdige overmoed en de onbevangen drang naar het nieuwe, al de dingen die hem een tijdlang hoog deden uitstijgen boven de middelmaat waarin hij nu is teruggezakt, die is er niet meer. En dat weet hij. Dat moet een heel treurig gevoel zijn.
Maar soms probeert hij het nog wel een keer, om te zien of hij het nog kan zoals toen, met eenzelfde onderwerp, eenzelfde opzet, dezelfde kleuren. Hij schildert als het ware zichzelf na, uit zijn beste dagen, en soms ziet het resultaat er op zich niet eens onaantrekkelijk uit. Maar het blijven toch een soort kundig gemaakte retro-doeken, schilderijen van de herinnering. Altink schildert Altink.
Een heel enkele keer lijkt het alsof de oude Ploeggeest weer even bezit van hem neemt en dan ontstaat er, opnieuw, iets bijzonders. In de tentoonstelling in het Groninger Museum hangt een schilderij van een schaatser. Het detoneert volkomen in de brave naoorlogse omgeving waar het chronologisch thuishoort en een moment denk je dat hier een vergissing moet zijn gemaakt, dat het eigenlijk in de eerste zalen hoort te hangen, bij de jaren twintig. Als je het stiekem van de wand zou halen en daar op zou hangen, zou het nauwelijks iemand opvallen, want het heeft vergelijkbare kwaliteiten. Maar het jaartal klopt, het is wel degelijk jaren vijftig. Het is een vreemd en intrigerend schilderij, en tegelijk een superieure vorm van geschiedvervalsing. Met een heel treurige ondertoon.
Weinig mensen zullen beweren (hoop ik) het kleurige Groninger landschap dat we nu op de veiling in Hilversum kunnen aanschaffen van een museale kwaliteit is. Toch hangen er op dit moment in het Groninger Museum wel schilderijen die er, voor mij, dicht bij in de buurt komen. Aardige doeken, maar wel werk dat volstrekt in het niet valt bij wat er in de eerste zalen te zien is. En, het moet maar gezegd, dat geldt ook voor het winterlandschap dat is afgebeeld op de uitnodiging en de affiches: mooi van kleur, zeker, met dat wit en dat blauw,maar verder uitgesproken zwak van beeld. Altink had een betere vlag verdiend.
Een paar jaar geleden waarschuwde Han Steenbruggen, toen nog Ploegconservator, al dat de wildgroei aan Ploegtentoonstellingen in de regio waar, bij gebrek aan beter, vaak hoofdzakelijk middelmatig en af en toe zelfs inferieur werk wordt getoond op den duur schadelijk is voor de reputatie van de kunstenaars. Juist daarom is het van belang, zou je denken, dat het Groninger Museum, het meest prestigieuze instituut als het om de Ploeg gaat, de lat zo hoog mogelijk legt. Wat in het museum moet tellen is de kwaliteit. Natuurlijk dient een overzichtstentoonstelling ook een totaalbeeld van het oeuvre van de kunstenaar te bieden. Maar wat als de artistieke status van die kunstenaar, de reden waarom hij überhaupt in het museum hangt, steunt op een periode die hoogstens tien jaar heeft geduurd? Moet je je dan niet vooral daarop richten en uit die periode zoveel mogelijk werk zien te vergaren, ook al gaat dat dan in de beschikbare ruimte ten koste van het latere werk? Je krijgt dan misschien niet een evenwichtig beeld van het werk in de tijd, maar wel een tentoonstelling die op een overtuigende manier duidelijk maakt waarom Jan Altink, op de top van zijn kunnen, tot de allerbeste schilders van de Ploeg gerekend mag worden. Nu is het een expositie geworden die, juist om dat hij aandacht besteedt aan Altinks hele artistieke carrière,een beetje als een nachtkaars uitgaat. Je merkt dat je waar je in de eerste drie zalen ogen tekort kwam, je daarna steeds minder tijd neemt om te kijken, omdat er, misschien op die rare schaatser na, nauwelijks een schilderij hangt dat nadrukkelijk je aandacht opeist. En tegen de tijd dat je de laatste zaal verlaat is je aanvankelijke gevoel van lichte opwinding grotendeels weggeëbd en moet je eigenlijk weer teruglopen naar het begin om er weer iets van terug te vinden. Want, om met Elsschot te spreken, ‘wat niet nodig is, dient geweerd’. En wat eigenlijk niet goed genoeg is ook. Dat neemt natuurlijk niet weg dat u vooral moet gaan kijken, al was het alleen maar om het hiermee hartgrondig oneens te kunnen zijn.
Tenslotte, om terug te keren naar meer materiele aspecten waarmee we begonnen: hoeveel geld zouden we mee moeten nemen naar Hilversum om dit Altink landschap het onze te mogen noemen?
De startprijs (het is een online veiling) is vastgesteld op zesduizend euro. U kunt online bieden, en dus ook vanachter uw bureau het verloop van de veiling volgen en zelf zien waar de hamerprijs op uitkomt. De einddatum is 19 december, het adres www.vanzadelhoff.nl, en het lotnummer 23.
[Naschrift 19-12: het schlderij is niet verkocht, en staat nu in de naverkoop, voor de startprijs + 27% opgeld]]